Het land onder de regenboog
![]() |
Een hedendaags sprookje |
Er was eens, ergens hier ver vandaan, een heel bijzonder land met een koning en een koningin. Het gras was er niet groen maar donkerroze met hier en daar witte margrietjes. De zon scheen geen gouden maar roze stralen en de hemel kleurde poeder roze. Alle vogels hadden prachtige fuchsia- of pastelroze veren met hier en daar een vlekje felroze. Er groeide voornamelijk rozemarijn en pioenrozen en fuchsia bellenplanten.
In dat land woonden er mannen en vrouwen en kinderen, net zoals hier bij ons, maar in hun naam vond je altijd iets van roze terug. Zo had je er die Ross, Rosa, Rozelien of Roos heetten. Ze droegen alleen maar roze kleren en aten soep van roze kool met radijsjes. Kinderen snoepten van roze lolly's en aten roze koekjes.
Iedereen was er gelukkig. Elke avond vierden ze feest op het roze plein voor het prachtige roze luchtkasteel waar de koning en de koningin woonden. Terwijl iedereen uit volle borst het volkslied 'La vie en rose' zong danste het roze ballet zijn mooiste dans. Na het optreden werd er nog even gezellig gekeuveld bij een glaasje rosé terwijl de kinderen speelden en dansten tot de grote roze kasteelklok twaalf uur sloeg. Iedereen vertrok dan naar zijn poederroze huisje in de Rozenlaan en kroop onder de roze wol. De zon ging onder, de oudroze gloed aan de horizon werd steeds kleiner tot er slechts een zweem van roze in een donkere nacht met hier en daar een helder roze ster overbleef.
☺DINGDONG
Op
een dag, net toen iedereen aan tafel zat en roze kolensoep at, klonk plots heel
luid de bel aan de ingangspoort van Rozeland, zo heette dit bijzonder land.
Iedereen was hard geschrokken en bleef muisstil zitten. Nog nooit had er iemand
aangebeld.
Voor
het eerst in hun leven liep de roze politiebrigade, in rijen van twee, netjes
in pas, van het politiekantoor recht naar de ingangspoort.
“En
halt!” De hoofdbrigadier salueerde en maakte statig een halve draai naar
achter. Hij zag zijn brigadiers stokstijf met grote ogen naar hem staren.
Langzaam aarzelend kwamen de Rozelandbewoners uit hun huisjes en stroomde het
plein voor de ingangspoort vol. Alle ogen waren gericht op de hoofdbrigadier. Hij
stapte plechtig op een verhoog en sprak de menigte toe.
“Geachte
burgers, is er iemand van uw naasten verloren gelopen of per toeval buiten onze
roze grenzen gewandeld?” Iedereen telde zijn kroost. Er werd niemand gemist.
“Of
heeft er iemand nog verre familie buiten ons land wonen? Zo iemand die je haast
vergeten bent? Iedereen dacht diep na. Alle hoofden knikten neen.
DINGDONG DINGDONG
De bel klonk nu veel dringender als de eerste keer. De
menigte deinsde achteruit en hier en daar in de ijzingwekkende stilte klonk een
ingehouden angstkreet. Zelfs de brigadiers waren gevlucht en hadden zich
verstopt in de menigte. Daar stond de hoofdbrigadier helemaal alleen op zijn
verhoog aan de poort. Een zweetdruppel ontsnapte onder zijn kepie. Hij
schraapte zijn keel. Er klonk alleen maar hees gefluister uit zijn mond terwijl
alle ogen op hem bleven gericht.
Ergens achteraan op het plein klonk er plots een ijl
stemmetje. “Misschien moet je eens door het kleine roze raampje naast de grote
poort kijken naar wie er staat.” Iedereen dacht diep na tot Rozelien, de
bakkersvrouw van het land, riep, “Ja dat moeten we doen!” en toen nog iemand en
nog iemand, tot de mantra “doen!doen!doen!” weerschalde over het hele plein.
“Stilte!” brulde de hoofdbrigadier op zijn verhoog.
“Brigadier Ross! Ga kijken door het roze raampje!” gebood hij streng.
Brigadier Ross werd bleek. De kleine tengere brigadier
salueerde onhandig tegen zijn roze kepie. “Ik, euh, ok, goed, mijnheer de
hoofdbrigadier, ik ga kijken.” Onder luid gejuich ging Ross met kleine pasjes
naar het raam aan de ingangspoort. Hij duwde zijn neus tegen het glas om beter
te kunnen zien.
“En Ross wie is het?”
De hulpbrigadier stond als versteend te kijken door het
raam.
“Ross! Antwoord graag!” gebood de hoofdbrigadier.
Dit had Ross nog nooit gezien.
“Euhh, iets, iemand. Ik heb hem nog nooit gezien.
Allemaal niet-roze.”
Er klonk geroezemoes in de menigte. Niet-roze! Dat kon niet
goed zijn.
“Ik zie een kar vol handelswaar, allemaal niet-roze.
Kleren en potten en juwelen, zelfs de handelaar is niet roze!”
De menigte werd onrustig. Paniekkreten klonken door het
hele land. Sommigen vluchtten naar hun huisje en verstopten hun kinderen op
zolder of in de kelder. Zoiets was nog nooit gebeurd!
Maar er waren er ook die heel nieuwsgierig werden naar
wat er dan niet-roze kon zijn. Ze renden tot aan het raam naast de poort en
duwden Ross brutaal opzij. Hun neuzen verdrongen zich tegen het raam om toch
maar een glimp te kunnen opvangen van de niet-roze man met zijn niet-roze
spullen.
DINGDONG DINGDONG DINGDONG DINGDONG
DINGDONG
Nu klonk de bel zonder ophouden. Iedereen liep kriskras
door elkaar tot een klein dapper meisje de grote ingangspoort met al haar
kracht die ze ook maar had, opende.
“Goedemiddag mijnheer niet-rozig, wie ben jij en wat kom
je doen?” Ze staarde naar alle prachtige spullen die op de kar lagen. Misschien
had hij wel een klein geschenkje voor haar bij.
☺
Het was een broeierig warme vrijdag en het was druk aan het
kleurenkraam. Opeens verscheen een groep prorozen, met roze spandoeken en in
roze T shirts, waarop stond ‘Blijf van ons roze af!’. Ze stopten voor het
kleurenkraam en scandeerden luidkeels “Eigen Roze eerst! Groen, geel, blauw ga
terug naar eigen land!” De klanten aan het kleurenkraam waren geschokt.
Rozelien, de bakkersvrouw paste net een groene trui. Haar aangezicht kleurde
vuurrood. Ze rechtte haar rug en brulde “Kruip maar terug onder je steen, elke
kleur heeft het recht om hier te zijn, bende sukkelaars!”
Hoe het eindigde? De prorozen werden gearresteerd en
belandden in de roze cel. De bontgekleurden (want zo had je alle kleuren in één
woord) belandden in de kleurloze cel.
Het werd een groot nationaal probleem. Huizen van prorozen
werden besmeurd met blauw of groen of oranje. Bontgekleurden werden aangevallen
tijdens hun wandeling. Hun haren werden beklad met roze verf of er werd op hun
voorhoofd in onuitwisbare inkt ‘Roze’ geschreven.
Het werd zelfs zo erg dat kinderen, die eerst de beste
vriendjes waren, nu op de vuist gingen omdat hun ouders kleur durfden bekennen.
Op vrijdag dertien augustus hielden de ministers en de
koning uitzonderlijk een speciale vergadering, aan de grote ronde tafel in de
koninklijke rozenzaal in het roze luchtkasteel. Het gonsde er van onrust over
de onzekere toestand waarin het land verkeerde, tot de eerste minister
rechtstond, driemaal klopte met een houten hamer en de vergadering opende.
“Gegroet Uwe Majesteit de Koning en ministers. We komen
vandaag bijeen omdat ons land in zeer grote problemen zit. Sinds de intrede van
nieuwe kleuren is er onrust zoals we die nog nooit hebben gekend. Er heerst
grote verdeeldheid tussen onze burgers. Je hebt de groep van de prorozen en de groep
van bontgekleurden. Er breken elke dag straatgevechten uit. Burgers die
neutraal willen blijven worden aangevallen. Ze worden gedwongen om kleur te
bekennen. Deze morgen is zelfs een onschuldig meisje van 4 jaar gedood omdat ze
een gele jurk droeg. Hier moet dringend worden ingegrepen! We staan voor de
avond van een gruwelijke burgeroorlog.”
Het werd stil aan de ronde tafel. Iedereen keek naar de
koning. Hij was een wijs man en had altijd alle akkefietjes, die in het land
weleens gebeurden, diplomatisch opgelost.
De koning dacht diep na. Wel zeker een half uur lang. Hij
rechtte zijn kroon netjes op zijn hoofd, en richtte zich plechtig tot de
ministers.
“Ik wil vandaag nog Jan Zwartwitte zien. Hij is
Rozelander zonder Roze in zijn naam en een avonturier die al veel vreemde
landen heeft bezocht. Laat de hoofdbrigadier hem tot mij brengen.”
En zo ging de hoofdbrigadier met zijn korps onmiddellijk naar Jan Zwartwitte, die aan de rand van Rozeland
achter de roze-rivier woonde, op zoek.
Eén uur werden er twee en toen drie en toen vier tot er
heel luid op de deur werd gebonsd.
De hoofbrigadier trad binnen en verkondigde plechtig
“Jan Zwartwitte is present voor Uwe Majesteit!”.
Een tengere pezige jongeman, zwart krullend haar,
sneeuwwitte huid en grijze ogen trad schuchter binnen en knielde voor de
koning.
“Ik ben niet-roze en ook wel-roze. Ik bezit haast niets
en kom uit een arme familie. Wat kan ik als arme man voor u, Sire, betekenen?”
“ Beste Jan, Ik weet dat je ooit in het buitenland woonde
en ervaring hebt met andere kleuren . Jij bent de enige die ons kan redden van
een naderende oorlog. Alles wat je nodig hebt, mijn manschappen, wapens, goud,
zeg het maar en het staat voor je klaar. Help ons om dit land te redden van de
ondergang.” Jan Zwartwitte zag de wanhoop in de ogen van de koning. Hij kon dit
niet alleen. Er was maar een iemand die hem kon helpen.
“Sire, we hebben Rozemarijne nodig. Zij weet de weg naar Het
land van de elfen. Ooit heeft een goede fee me verteld dat daar regenbogen met happyglitters
worden gemaakt. Happyglitter heeft magische krachten. Als de glitters op de
regenboog over Rozeland beginnen te schitteren, zal iedereen vergeten waarom ze
vechten. Er zal geen kleurenstrijd meer
zijn. Er zal terug liefde en respect voor elkaar zijn. Het is de enige manier
om oorlog in ons land te voorkomen.
Maar de tocht naar Het land van de elfen is zeer
gevaarlijk. We moeten door een bos waarin donkere schimmen leven. Ze zuigen elk
greintje levenslust uit je tot je dood neervalt. Enkel door deze schimmenfluit
kan je ze op afstand houden. De felle hoge tonen die uit deze fluit komen,
houdt ze op afstand. Als mens kan je deze tonen niet horen, maar ik wel! Daarom
kan ik de fluit bespelen en kunnen we veilig door het bos naar Het land van de
elfen.”
Nog diezelfde avond vertrokken Jan Zwartwitte en
Rozemarijne. Aan de toegangspoort van Rozeland stond er plotsklaps een oud
vrouwtje. Ze stopte een bruin leren zakje in Jan Zwartewitte’s handen.
“Neem
dit mee en bewaar het goed. Het zal zijn kracht tonen als het nodig is. Voel je
het zakje warm worden, open het dan en gooi het voor je op de grond. Je zal
zien.”
Zo snel ze was verschenen zo snel was ze verdwenen.
“We rekenen op
jullie” fluisterde een zuchtje wind als de poort van Rozeland zich achter hen
sloot.
☺
De volgende dag, als de zon achter de horizon verdween,
kwamen ze aan in een oude aftandse herberg waar een gebochelde dwerg met een
neus zo rond en rood als een tomaat, al jaren een vast gast was. Hij zat naar
gewoonte aan zijn tafeltje van waaruit hij iedereen kon observeren.
Rozemarijne en Jan namen plaats naast het tafeltje van de
dwerg en bestelden medaillon van wild zwijn met kampernoelies. De dwerg leunde
haast tegen Jan aan en fluisterde geheimzinnig.
“Zeerweledele dame en heer, mag ik een aanbevelingkje
doen? Tweehonderdveertien minuten geleden heeft een oud honderdjarig heksenmens
een mand met kampernoelies naar de kok gebracht. Ik ben geen topwetenschapper
maar zag er wel enkele giftige exemplaren tussen liggen. Laat het smaken met of
zonder kampernoelies.”
De dwerg keek voor zich uit alsof er nooit een gesprek
was geweest. Moesten Jan en Rozemarijne dit louche figuur eigenlijk wel
geloven? Rozemarijne was voorzichtig en verstopte alle kampernoelies in haar
jaszak. Je wist maar nooit.
Nog voor de zon opkwam vertrokken de helden op weg naar
het schimmenbos. De dwerg zat nog steeds op zijn vaste plaats. Het leek alsof
hij er nooit was weggegaan.
“Goedegoedemorgen zeerweledele jonkvrouw en
zeergerespecteerde avonturier. Ik wens jullie een heel behouden reis toe.
Onthoud deze uiterst belangrijke dwergenwijsheid : niets is wat het lijkt. Het
kan weleens nuttig zijn.”
Hij sprong van zijn stoel, schuifelde naar buiten en
verdween al snel in de koude ochtendmist.
Vandaag was de dag dat ze door het schimmenwoud zouden
trekken. Het was mistig en grijs, kraaien krijsten en in de verte klonken de
doodsklokken. Rozemarijne liep voorop. Jan was onrustig. Zijn ogen zochten naar
schimmen tussen de grijze wolken terwijl hij zijn schimmenfluit in aanslag
hield, klaar om bij gevaar onmiddellijk de onhoorbare tonen te spelen. Het bos
was nu niet meer zo ver. Rozemarijne taterde voluit over koetjes en kalfjes,
Jan hoorde al lang niet meer naar haar verhaal tot ze achter hen een diep
gegrom hoorden. Het was een hongerige wolf die best wel een mens of twee kon
verorberen. Jan liet de magische fluit vallen, gooide hun hele proviand naar de
wolf, greep Rozemarijne bij de hand en vluchtte als een haas kriskras door de
struiken het schimmenbos in.
“Stop
Jan, Stop! Ik kan niet meer. De wolf is ons niet gevolgd.” Rozemarijne zakte
uitgeput op de grond. Tevergeefs zocht ze naar het pad dat ze hadden moeten
volgen om door het bos te komen. Het leek erop dat ze verdwaald waren. Jan keek
schichtig om zich heen. Het beest durfde waarschijnlijk niet in het
schimmenbos. Plots begon hij in al zijn jaszakken te zoeken. Waar was de
magische fluit?’ Jan keek panisch in het rond maar nergens zag hij dat wat
schimmen verdrijft, liggen. Hopeloos verslagen zakte hij naast Rozemarijne op
de grond. Ze konden dit nooit nog overleven. Rozeland was ten dode
opgeschreven. Rozemarijne staarde voor zich uit terwijl Jan gelaten op het
onvermijdelijke wachtte. In de verte hoorden ze het enge gekrijs van dwalende
schimmen op zoek naar slachtoffers.
☺
Simon, een dappere jongen van tien jaar, en zijn trouwe
vriend, een scharlaken rode feniks ‘Benu’, hadden het tot nu toe overleefd. Op
een nacht toen de oorlog op zijn hevigste woedde, hadden rebellen het huis van
Simon in brand gestoken. Nog voor het hele huis instortte, vluchtte Simon op de
rug van Benu door zijn slaapkamerraam naar buiten. Helaas hadden zijn ouders
het niet overleefd.
Nu bestond zijn leven enkel nog maar uit overleven. Hij
sliep in een verlaten schuur vlakbij de grens naast de toegangspoort. Als hij
honger had schuimde hij ’s nachts de verlaten straten af en zocht in
achtergelaten huizen naar iets dat nog eetbaar kon zijn.
Benu bleef in de
schuur. De rebellen maakten jacht op hem. Een magische vogel die plots kon
verdwijnen en verschijnen en die kon vliegen was een machtig wapen in de
oorlog. Tijdens een rustige nacht had Simon op het plein oog in oog gestaan
met een tot de tanden gewapende man. Gelukkig kende deze man zijn ouders en
wist hij wie Simon was.
“Maak dat je hier wegkomt jongen. Het is hier te
gevaarlijk om nog rond te lopen.”
Terwijl Simon het op een lopen zette, hoorde hij een
fluitend geluid dat steeds luider werd. Simon rende zo hard hij kon tot er een
oorverdovende knal klonk. Hij smakte op de grond. Versuft stond hij recht en
keek achterom. Daar waar hij net had gestaan was er nu een smeulende krater. Er
lag slechts nog een voet. Het was alles dat nog restte van de man.
☺
In paniek sprong hij recht en stootte, met overslaande
stem, oerkreten uit. Rozemarijne schrok wakker en zag een grote zwarte Deense
dog perplex kijken naar Jan die wild om zich heen sloeg. Het beest deinsde
achteruit.
“Hola, niet zo hevig. Ik doe je niets hoor. Ik dacht,
allee, wat doen die twee nu hier?”
Jan liet van verbazing zijn stok vallen terwijl
Rozemarijne naast hem sprakeloos stond te staren.
“Die hond kan praten”, fluisterde Rozemarijne tegen Jan.
“Natuurlijk kan ik praten. Al mijn hele leven lang. Maar
zeg eens wat doen jullie hier? Ge weet toch dat er hier schimmen wonen?” De
Deense dog zette zich neer en keek nieuwsgierig de twee verbouwereerde
mensenkinderen aan.
“Mijnheer de Deense dog, we zijn verdwaald en moeten door
dit bos om Het land van de elfen te bereiken.” Rozemarijne vertelde over Rozeland
en over de intrede van nieuwe kleuren en over de rebellen. Over de dreigende
oorlog. Over de koning die hen had opgedragen om een regenboog met toverstof te
gaan halen. Over de schimmenfluit die ze kwijt waren en waarom ze gevlucht
waren in het schimmenbos.
De Deense dog bleef stil zitten en zuchtte diep. “Amai
nog niet, wat is me dat allemaal? Tja en geen schimmenfluit meer? Dat is niet
zo best. Als ik schimmen zie dan begin ik heel hard te huilen, zoals wolven.
Nog nooit heeft er een schim mij aangevallen. Misschien moet je dat eens
proberen?”
Jan deed een poging om als een wolf te huilen. De Deense
dog gierde het uit. “ Dat is precies een loeiende koe.” Rozemarijne keek
beteuterd. “Wij mensen kunnen helemaal niet huilen als wolven.”
“Allee, ik zal mijn goed hart dan nog maar eens tonen.”
Zuchtte de imposante hond. “Ik zal jullie door het bos loodsen tot aan de grens
van Het land van de elfen”.
De Deense dog stak zijn poot uit. “Volg me maar het
is die richting uit.”
☺
Simon
zat in zijn schuurtje verstijfd van angst. Hij had de aanslag op het nippertje
overleefd. Zijn beste vriend, Benu de feniks, vlijde zich tegen hem terwijl hij
zachtjes met zijn snavel het hoofd van Simon porde. De jongen streelde zijn
trouwe vriend teder.
“Benu, we moeten hier weg. We moeten Jan en Rozemarijne
gaan helpen.”
Hij kreeg een brok in zijn keel. Tranen liepen over zijn
wangen terwijl zijn kleine lijfje schokte. “Jij bent het enige dat ik nog heb.”
Benu koerde zachtjes terwijl hij zijn enorme vleugels
over de kleine gebroken jongen openvouwde. Uitgeput viel Simon in slaap,
beschut in de warmte van Benu’s veilige vleugels.
Het was al diep in de nacht wanneer Simon wakker werd.
Benu was steeds naast hem blijven zitten. De jongen aaide dankbaar zijn trouwe feniks.
“Jij bent mijn beste vriend en ik zal altijd voor je
zorgen tot ik doodga.” Opeens strekte Benu zich, stak zijn snavel strak naar
boven en stootte een heel schriel gekrijs uit. Simon wist wat dit betekende.
Hij kon nog net de fenikstranen, die bekend staan om hun helende kracht,
opvangen. Zorgvuldig sloot hij het flesje en verborg het veilig onder zijn
kleren.
“Kom Benu, we gaan op zoek naar Jan en Rozemarijne.” Simon klom op zijn
rug en samen vlogen ze de zonsopgang tegemoet op zoek naar de twee helden.
De zwarte Deense Dog had Jan en Rozemarijne veilig tot
aan de grens van het bos gebracht. Tot driemaal toe had hij moeten huilen om de
schimmen te verjagen.
“Voila zie, mijn taak zit erop, ik ga nu terug naar ’t
vrouwke want die zal mij al wel missen. Doe dat goed daar in Het land van de
elfen en heel veel geluk met de redding van Rozeland.”
Hij gaf de helden een
poot en maakte aanstalten om terug te verdwijnen in het schimmenbos.
Rozemarijne kon het echter niet laten om de Deense dog nog een flinke knuffel
te geven.
“Euhh merci, merci Rozemarijne, ik weet niet goed wat zeggen, maar
nog eens merci.”
Onbehouwen gaf de hond een stevige lik op haar wang.
Nu was het niet ver meer en na een half uurtje stappen
zagen ze in de verte de grens van Het land van de elfen. Plots hoorden ze een
enorm gekrijs en zagen ze een hele grote vogel met daarop een jongen op hen af
komen. De helden zetten het zo hard op een lopen dat Jan over een steen
struikelde en net niet in het beekje naast het grasveld belandde.
“We komen je
helpen!” hoorden ze terwijl de enorme vogel zich naast hen neervlijde.
“Oorlog. Dat klinkt verschrikkelijk”, antwoordde
Rozemarijne verslagen op Simons verhaal, hoe huizen in brand werden gestoken en
bommen veel mensen hadden gedood, dat er hongersnood was en veel kinderen geen
ouders meer hadden.
Er was geen tijd meer te verliezen. De regenboog met happyglitter
moest dringend naar Rozeland.
Benu vloog in volle vaart het drietal tot aan de grens
van Het land van de elfen.
“Gegroet lieve, lieve mensen. Wat brengt u tot hier, als
ik mag vragen?” Een magisch-mooi elfje zweefde hen tegemoet. Haar gewaad was
diepblauw versierd met goudgele bloemen. Fijne glitters schitterden subtiel in
haar mooie lokken. Ze glimlachte zo onbevangen dat heel even alle zorgen van
het drietal in het niets oplosten.
“Er is een burgeroorlog in ons land en we zijn op zoek
naar een regenboog met happyglitter die enkel hier in jullie land verkrijgbaar
is. Het zal terug vrede brengen. Burgers die onder de regenboog wonen zijn
onvoorwaardelijk gelukkig, is ons verteld.”
Het elfje dacht diep na. Ze glimlachte geheimzinnig “Een
regenboog met happyglitter die magische krachten heeft? Ja, onze elfen kunnen zoiets
maken. We willen er echter iets voor in ruil. Iets speciaals, iets dat uit je
hart komt en heel waardevol voor je is.”
“Dat gaat moeilijk zijn, denk ik” zuchtte Jan. We zijn al
onze waardevolle spullen kwijtgeraakt in het schimmenbos toen een boze wolf ons
wou aanvallen.” Rozemarijne zocht koortsachtig in haar rugzak naar iets wat
voor haar van betekenis kon zijn. Alles dat waardevol was lag thuis. ‘Als haar
huis nog bestond’ ging er angstig door haar hoofd terwijl een traan over haar
wang rolde.
Benu duwde zijn kop tegen de hand van Simon in de
richting van Rozemarijne.
“Wat bedoel je Benu? Moet ik haar tranen afvegen?” Benu
schudde meewarig neen. Hij porde herhaaldelijk de hand van Simon, krijste, pikte
met zijn snavel het verstopte flesje met fenikstranen uit Simons vest en dropte
het voor de voeten van de jongen.
“Neen, Benu, dit kunnen we toch niet ruilen. Het is jouw
geschenk en je weet hoeveel dit voor me waard is.” Haast smekend keek Simon
zijn trouwe vriend aan. Benu koerde nu stilletjes terwijl hij tedere kopjes
gaf.
‘Waardevolle dingen houd je niet alleen voor jezelf’.
Het was net of hij de stem van Benu in zijn hoofd hoorde
spreken. Aarzelend raapte de moedige jongen het flesje van de grond en gaf het
aan het elfje. “Is dit iets wat je kan gebruiken? Het zijn fenikstranen die ik
van Benu, mijn beste vriend heb gekregen.”
Simon keerde zich om en volgde gelaten zijn Feniks in Het
land van de elfen.
Alle burgers van Het land van de elfen werden gewekt door
het lied dat de jongen zong, zo luid en helder, en zo oprecht.
“Soms zijn er van die dagen,
Waarop het licht opeens verdwijnt.
Maar ik heb een vriend Benu
die er altijd voor me zal zijn.
Hij wijst me altijd waar de weg is.
Jij bent mijn beste vriend
en dit is wat je weten moet,
Ik ben bij jou en jij bent nooit alleen,
nooit alleen.
Als ik er ooit niet meer zal zijn en voor mij het doek
valt,
Dan zal ik kijken door jouw ogen en ik zal wonen in je
stem.
Want jij bent mijn beste vriend en dit is wat je weten
moet.
We gaan voor de schoonheid en voor dat wat blijft.
En als je niet weet waarheen, ik ben bij jou en jij bent nooit
alleen
Ik ben bij jou, en jij bent nooit alleen!
En ook al weet jij soms niet meer waarheen…
Ik ben bij jou, je bent nooit nooit nooit alleen,
Nooit alleen.”
De
volgende dag vloog het drietal op Benu’s rug naar de aftandse herberg waar Jan
en Rozemarijne reeds hadden overnacht. Aan de snavel van de Feniks hing een
houten kist waarin de regenboog en een zak met happyglitter zat.
Het drietal nam terug plaats aan de tafel naast de
gebochelde dwerg. Het was nog steeds alsof hij nooit was weggegaan.
“Wat ziet mijn uiterstgeoefend oog? De weledele dame met
de zeergerespecteerde avonturier zijn veilig teruggekeerd. En wie mag die
moedige jongeheer dan wel zijn?”
“Dit is Simon. Dankzij hem zal er vrede komen in Rozeland.”
Zei Jan heel kort. Hij vertrouwde de vreemde gast voor geen meter.
“Achzo! De jongen met de regenboog en happyglitter.” Snoof
de dwerg. “Is het doormijgeschonken zakje al warm geworden? Neen? Het zal niet
lang meer duren. Onthoud zeergerespecteerde avonturier, gooi het op de grond
als het warm wordt. Pas dan kan er vrede komen in Rozeland.”
Nu nam hij een bloempje uit het vaasje dat op de tafel
stond, rook eraan en schonk het aan Rozemarijne. “Weet je nog? De giftige
paddenstoelen? Gebruik ze nog voor je Rozeland betreedt!”
De dwerg sprong van zijn stoel en verdween zonder ook nog
maar iets te zeggen.
Jan was helemaal vergeten dat hij nog steeds het zakje
van de dwerg bij zich had. Rozemarijne zocht in haar rugzak en vond inderdaad
de giftige paddenstoelen.
“Misschien moeten we een plan van actie maken?” opperde
Simon terwijl hij gulzig van zijn soep slurpte.
“Aan de ingangspoort staan twee rebellen en die laten
niemand binnen. Het plein voor het roze luchtkasteel wordt bewaakt door een
allegaartje van criminelen die burgers beroven en zelfs vermoorden. Omdat dit
het meest centrale punt is kan zich alleen daar de regenboog ontplooien.
Hoe gaan we die kist met de regenboog ongemerkt tot daar
krijgen?”
Rozemarijne nam pen en papier. Ze tekende een plattegrond
van Rozeland.
“Als we de rebellen hier aan de poort giftige paddenstoelensoep
serveren, zijn we al snel binnen. Simon en Benu leiden de rebellen naar de
verste uithoek van Rozeland. Jan draagt de kist met de regenboog tot in het
midden van het plein, hier aan dit rode kruisje. Maar hoe strooien we de
happyglitters over de regenboog?” Rozemarijne roerde door haar soep terwijl ze
nadacht over het laatste op te lossen probleem.
“Laat dat maar aan Benu over”, lachte Simon vrolijk.
☺
De giftige paddenstoelensoep viel in de smaak bij de hongerige poortwachters. Ze hadden in dagen zoiets lekkers niet meer gegeten. Simon wachtte gespannen op de rug van Benu. Jan staarde onrustig naar de roze kasteelklok. Minuten leken wel uren terwijl ze wachtten op het sein van Rozemarijne. De hoogste tijd om Rozeland te bevrijden.
Het
begon met zieke poortwachters die haastig spurtten naar de toiletten aan de
overkant van het plein. Als een haan kraaide Rozemarijne zo hard ze kon. De
aanval kon starten. Simon klom op de rug van Benu en samen scheerden ze
rakelings over de hoofden van de rebellen die in paniek op de grond doken. De moedige jongen voelde zich net een commandant op zijn vliegend paard.
“Ten aanval!” brulde hij
terwijl hij zijn ingebeeld zwaard naar voor richtte . Er brak chaos uit.
“Schiet
die vogel neer! Of neen! Een feniks is te waardevol! Gooi er een net over!”
De
rebellen liepen alle kanten uit, zochten naar hun wapens, botsten dan tegen
elkaar of vielen over de brokstukken op het plein. Benu draaide en vloog dan
hoog, dan laag. Hij ontweek pijlen en lokte de rebellen steeds verder weg van
het plein.
“Pas
op Benu, aan je linkerzijde een pijl. Kijk uit links, een vangnet!” Simon had
duizend ogen nodig om alle gevaar af te wenden.
De rebellen waren zo druk bezig
om Benu te vangen dat ze ongemerkt steeds verder en verder naar de uiterste
uithoek van Rozeland werden geleid.
Als
de laatste rebel van het plein was verdwenen, holde Jan met de kist naar het
plein. Hij slalomde tussen de brokken van verwoeste huizen, ontweek de kraters
van gevallen bommen tot hij het middelpunt bereikte.
Nu
was het tijd om de kist te openen. Maar, hoe hard hij aan het deksel trok, de
kist bleef dicht. Jan trok en trok uit alle macht, keek panisch om zich heen
tot er plots iets loeiwarm werd in zijn jaszak. Hij greep het buideltje van de
dwerg en gooide het op de grond. Het zakje plofte open. Een ontsnapte grijze
wolk werd helemaal in de kist gezogen. Plotseling begon de houten box te trillen en
te rommelen tot het deksel met een ruk openklapte.
☺
Benu en Simon waren eindelijk aan de rand van Rozeland en vlogen net hoog genoeg om uit de klauwen van de rebellen te blijven. De moedige jongen voelde zich onoverwinnelijk. Met zijn hand in de lucht begon hij uit volle borst zijn lied te zingen. Het lied dat het symbool was geworden van hun eeuwige, onvoorwaardelijke vriendschap.
“We
gaan voor de schoonheid en voor dat wat blijft.
En
als je niet weet waarheen, ik ben bij jou en jij bent nooit alleen
Ik
ben bij jou, en jij bent nooit alleen!
En
ook al weet jij soms niet meer waarheen…
Ik
ben bij jou, je bent nooit nooit nooit alleen,
Nooit
alleen.”
Tot
er vanuit het niets, een pijl recht door het hart van Simon zoefde.
Het
werd stil.
Door
heel Rozeland was het diepdroeve gekrijs van Benu te horen, net op het moment
dat de regenboog zich ontvouwde en stralend aan de hemel verscheen.
De
vogel landde zachtjes op het plein. Jan en Rozemarijne snelden naar de feniks toe
en haalden het levenloze lichaampje van Benu’s rug.
De
feniks nam haastig de zak met happyglitters uit de kist. Vloog zo hoog hij kon
en strooide het helemaal van het begin tot aan het einde over de regenboog. De
glitters begonnen zo hard te schitteren dat haast bijna alle roze verdween. Het
gras werd groen, de lucht blauw, de huizen wit en het plein goudgeel. De roze
bellenplanten en roze rozen bleven hun kleur houden omdat ze gewoon zo altijd al
waren geweest. Prorozen en Bontgekleurden vergaten waarom ze vochten, gooiden
hun wapens weg en vlogen elkaar om de hals. Vanaf nu waren er geen pro’s en
contra’s meer. Vanaf nu kon iedereen gewoon zichzelf zijn.
De
koning en de koningin kwamen uit hun roze luchtkasteel en droegen kleren in hun
lievelingskleuren. Ze groetten het volk, aten en dansten met ze samen. Iedereen
was vanaf nu gelijk.
Benu
koerde triest en bleef halsstarrig naast het levenloze lichaam van zijn beste
vriendje zitten. Teder legde Jan de kleine held op een bedje van pioenrozen.
Terwijl Rozemarijne een kroon van vergeet-mij-nietjes op het hoofd van Simon
zette, rolden onophoudelijk tranen over haar wang. Benu boog zich over Simon.
Hij spreidde zijn vleugels over het kleine lijfje. Dan stak hij zijn snavel
hoog in de lucht, krijste kort en boog zijn ogen tot net boven het gelaat van
Simon. Fenikstranen vielen op zijn voorhoofd, op zijn neus, op zijn mond.
Benu
was klaar. Hij had afscheid genomen van zijn maatje, zo dachten Jan en
Rozemarijne.
Opeens
ademde Simon heel diep in. Zijn wond genas miraculeus. Hij opende zijn ogen en
begon heel zachtjes te zingen.
“Ik
ben bij jou, je bent nooit alleen,
Nooit
alleen.”
Rozeland was geen Rozeland meer. De koning en de
ministers beslisten dat het land voortaan ‘Het land onder de regenboog’ heette.
Er kwam een nieuwe wet. Iedereen mocht zijn eigen kleur kiezen. Iedereen mocht
zijn zoals hij is.
Op
het plein werd gedanst en gefeest. Alle kleuren waren aanwezig en iedereen was
gelukkig.
De
gebolchelde dwerg verscheen plotsklaps naast Jan en Rozemarijne.
“Dankjewel
voor het zakje dat je met hebt gegeven.” Jan schudde hem dankbaar de hand.
“Maar de spreuk ‘niets is wat het lijkt’ heb ik nog altijd niet begrepen”.
“
Wel zeergerespecteerde avonturier, de onbegrepen spreuk zegt toch alles. Niets
is wat het lijkt.”
Jan
dacht diep na maar begreep er nog altijd niets van.
“Denk
je dat een regenboog de kracht heeft om mensen te veranderen?” Er verscheen een
zelfvoldane brede grijns op het gezicht van de dwerg. “Neen mijn
welgerespecteerde avonturier, dat doen zij zelf. Ze moeten er alleen maar in
geloven.” De aardman knipoogde, draaide zich om en verdween al schaterlachend
in de menigte.
En iedereen in ‘Het land van de regenboog’ leefde nog, en
leeft nog steeds, lang en gelukkig. En toen kwam er een varkentje met een lange
snuit en het verhaaltje is uit.
Reacties
Een reactie posten