Het land onder de regenboog


 

   

Een hedendaags sprookje



Er was eens, ergens hier ver vandaan, een heel bijzonder land met een koning en een koningin. Het gras was er niet groen maar donkerroze met hier en daar witte margrietjes. De zon scheen geen gouden maar roze stralen en de hemel kleurde poeder roze. Alle vogels hadden prachtige fuchsia- of pastelroze veren met hier en daar een vlekje felroze. Er groeide voornamelijk rozemarijn en pioenrozen en fuchsia bellenplanten.

In dat land woonden er mannen en vrouwen en kinderen, net zoals hier bij ons, maar in hun naam vond je altijd iets van roze terug. Zo had je er die Ross, Rosa, Rozelien of Roos heetten. Ze droegen alleen maar roze kleren en aten soep van roze kool met radijsjes. Kinderen snoepten van roze lolly's en aten roze koekjes.

Iedereen was er gelukkig. Elke avond vierden ze feest op het roze plein voor het prachtige roze luchtkasteel waar de koning en de koningin woonden. Terwijl iedereen uit volle borst het volkslied 'La vie en rose' zong danste het roze ballet zijn mooiste dans. Na het optreden werd er nog even gezellig gekeuveld bij een glaasje rosé terwijl de kinderen speelden en dansten tot de grote roze kasteelklok twaalf uur sloeg. Iedereen vertrok dan naar zijn poederroze huisje in de Rozenlaan en kroop onder de roze wol. De zon ging onder, de oudroze gloed aan de horizon werd steeds kleiner tot er slechts een zweem van roze in een donkere nacht met hier en daar een helder roze ster overbleef.

☺DINGDONG

   Op een dag, net toen iedereen aan tafel zat en roze kolensoep at, klonk plots heel luid de bel aan de ingangspoort van Rozeland, zo heette dit bijzonder land. Iedereen was hard geschrokken en bleef muisstil zitten. Nog nooit had er iemand aangebeld.

Voor het eerst in hun leven liep de roze politiebrigade, in rijen van twee, netjes in pas, van het politiekantoor recht naar de ingangspoort. 
“En halt!” De hoofdbrigadier salueerde en maakte statig een halve draai naar achter. Hij zag zijn brigadiers stokstijf met grote ogen naar hem staren. Langzaam aarzelend kwamen de Rozelandbewoners uit hun huisjes en stroomde het plein voor de ingangspoort vol. Alle ogen waren gericht op de hoofdbrigadier. Hij stapte plechtig op een verhoog en sprak de menigte toe.
“Geachte burgers, is er iemand van uw naasten verloren gelopen of per toeval buiten onze roze grenzen gewandeld?” Iedereen telde zijn kroost. Er werd niemand gemist. 
“Of heeft er iemand nog verre familie buiten ons land wonen? Zo iemand die je haast vergeten bent? Iedereen dacht diep na. Alle hoofden knikten neen. 

DINGDONG DINGDONG

De bel klonk nu veel dringender als de eerste keer. De menigte deinsde achteruit en hier en daar in de ijzingwekkende stilte klonk een ingehouden angstkreet. Zelfs de brigadiers waren gevlucht en hadden zich verstopt in de menigte. Daar stond de hoofdbrigadier helemaal alleen op zijn verhoog aan de poort. Een zweetdruppel ontsnapte onder zijn kepie. Hij schraapte zijn keel. Er klonk alleen maar hees gefluister uit zijn mond terwijl alle ogen op hem bleven gericht.

Ergens achteraan op het plein klonk er plots een ijl stemmetje. “Misschien moet je eens door het kleine roze raampje naast de grote poort kijken naar wie er staat.” Iedereen dacht diep na tot Rozelien, de bakkersvrouw van het land, riep, “Ja dat moeten we doen!” en toen nog iemand en nog iemand, tot de mantra “doen!doen!doen!” weerschalde over het hele plein. 
“Stilte!” brulde de hoofdbrigadier op zijn verhoog. “Brigadier Ross! Ga kijken door het roze raampje!” gebood hij streng. 
Brigadier Ross werd bleek. De kleine tengere brigadier salueerde onhandig tegen zijn roze kepie. “Ik, euh, ok, goed, mijnheer de hoofdbrigadier, ik ga kijken.” Onder luid gejuich ging Ross met kleine pasjes naar het raam aan de ingangspoort. Hij duwde zijn neus tegen het glas om beter te kunnen zien. 
“En Ross wie is het?”
De hulpbrigadier stond als versteend te kijken door het raam.
“Ross! Antwoord graag!” gebood de hoofdbrigadier.
Dit had Ross nog nooit gezien.
“Euhh, iets, iemand. Ik heb hem nog nooit gezien. Allemaal niet-roze.”
Er klonk geroezemoes in de menigte. Niet-roze! Dat kon niet goed zijn.
“Ik zie een kar vol handelswaar, allemaal niet-roze. Kleren en potten en juwelen, zelfs de handelaar is niet roze!”

De menigte werd onrustig. Paniekkreten klonken door het hele land. Sommigen vluchtten naar hun huisje en verstopten hun kinderen op zolder of in de kelder. Zoiets was nog nooit gebeurd!
Maar er waren er ook die heel nieuwsgierig werden naar wat er dan niet-roze kon zijn. Ze renden tot aan het raam naast de poort en duwden Ross brutaal opzij. Hun neuzen verdrongen zich tegen het raam om toch maar een glimp te kunnen opvangen van de niet-roze man met zijn niet-roze spullen.

DINGDONG DINGDONG DINGDONG DINGDONG DINGDONG

Nu klonk de bel zonder ophouden. Iedereen liep kriskras door elkaar tot een klein dapper meisje de grote ingangspoort met al haar kracht die ze ook maar had, opende.
“Goedemiddag mijnheer niet-rozig, wie ben jij en wat kom je doen?” Ze staarde naar alle prachtige spullen die op de kar lagen. Misschien had hij wel een klein geschenkje voor haar bij.

                                                                             ☺ 


   Sinds het bezoek van de marktkramer met zijn niet-roze koopwaar was Rozeland niet meer het land dat ooit was geweest. Er heerste verdeeldheid. Een groot deel van de burgers geloofde dat Rozeland ten onder ging gaan sinds er nieuwe kleuren waren. Anderen waren voor vernieuwing en zagen nieuwe kansen dankzij een overvloed van nieuwe kleuren. Op de wekelijkse markt was de buitenlandse marktkraam met al zijn gekleurde koopwaar een echte trekpleister tussen alle roze kramen . De handelaar deed goede zaken. De andere kooplieden zagen hun beste klanten steeds meer en meer kiezen voor andere kleuren. Ze werden afgunstig op de nieuwe indringer.

Het was een broeierig warme vrijdag en het was druk aan het kleurenkraam. Opeens verscheen een groep prorozen, met roze spandoeken en in roze T shirts, waarop stond ‘Blijf van ons roze af!’. Ze stopten voor het kleurenkraam en scandeerden luidkeels “Eigen Roze eerst! Groen, geel, blauw ga terug naar eigen land!” De klanten aan het kleurenkraam waren geschokt. Rozelien, de bakkersvrouw paste net een groene trui. Haar aangezicht kleurde vuurrood. Ze rechtte haar rug en brulde “Kruip maar terug onder je steen, elke kleur heeft het recht om hier te zijn, bende sukkelaars!”

Hoe het eindigde? De prorozen werden gearresteerd en belandden in de roze cel. De bontgekleurden (want zo had je alle kleuren in één woord) belandden in de kleurloze cel.

                                                                             ☺

   Het werd een groot nationaal probleem. Huizen van prorozen werden besmeurd met blauw of groen of oranje. Bontgekleurden werden aangevallen tijdens hun wandeling. Hun haren werden beklad met roze verf of er werd op hun voorhoofd in onuitwisbare inkt ‘Roze’ geschreven.
Het werd zelfs zo erg dat kinderen, die eerst de beste vriendjes waren, nu op de vuist gingen omdat hun ouders kleur durfden bekennen.

Op vrijdag dertien augustus hielden de ministers en de koning uitzonderlijk een speciale vergadering, aan de grote ronde tafel in de koninklijke rozenzaal in het roze luchtkasteel. Het gonsde er van onrust over de onzekere toestand waarin het land verkeerde, tot de eerste minister rechtstond, driemaal klopte met een houten hamer en de vergadering opende.

“Gegroet Uwe Majesteit de Koning en ministers. We komen vandaag bijeen omdat ons land in zeer grote problemen zit. Sinds de intrede van nieuwe kleuren is er onrust zoals we die nog nooit hebben gekend. Er heerst grote verdeeldheid tussen onze burgers. Je hebt de groep van de prorozen en de groep van bontgekleurden. Er breken elke dag straatgevechten uit. Burgers die neutraal willen blijven worden aangevallen. Ze worden gedwongen om kleur te bekennen. Deze morgen is zelfs een onschuldig meisje van 4 jaar gedood omdat ze een gele jurk droeg. Hier moet dringend worden ingegrepen! We staan voor de avond van een gruwelijke burgeroorlog.”

Het werd stil aan de ronde tafel. Iedereen keek naar de koning. Hij was een wijs man en had altijd alle akkefietjes, die in het land weleens gebeurden, diplomatisch opgelost. 
De koning dacht diep na. Wel zeker een half uur lang. Hij rechtte zijn kroon netjes op zijn hoofd, en richtte zich plechtig tot de ministers.
“Ik wil vandaag nog Jan Zwartwitte zien. Hij is Rozelander zonder Roze in zijn naam en een avonturier die al veel vreemde landen heeft bezocht. Laat de hoofdbrigadier hem tot mij brengen.”

En zo ging de hoofdbrigadier met zijn korps onmiddellijk naar Jan Zwartwitte, die aan de rand van Rozeland achter de roze-rivier woonde, op zoek.
Eén uur werden er twee en toen drie en toen vier tot er heel luid op de deur werd gebonsd.
De hoofbrigadier trad binnen en verkondigde plechtig
“Jan Zwartwitte is present voor Uwe Majesteit!”.

Een tengere pezige jongeman, zwart krullend haar, sneeuwwitte huid en grijze ogen trad schuchter binnen en knielde voor de koning.
“Ik ben niet-roze en ook wel-roze. Ik bezit haast niets en kom uit een arme familie. Wat kan ik als arme man voor u, Sire, betekenen?”
“ Beste Jan, Ik weet dat je ooit in het buitenland woonde en ervaring hebt met andere kleuren . Jij bent de enige die ons kan redden van een naderende oorlog. Alles wat je nodig hebt, mijn manschappen, wapens, goud, zeg het maar en het staat voor je klaar. Help ons om dit land te redden van de ondergang.” Jan Zwartwitte zag de wanhoop in de ogen van de koning. Hij kon dit niet alleen. Er was maar een iemand die hem kon helpen.

“Sire, we hebben Rozemarijne nodig. Zij weet de weg naar Het land van de elfen. Ooit heeft een goede fee me verteld dat daar regenbogen met happyglitters worden gemaakt. Happyglitter heeft magische krachten. Als de glitters op de regenboog over Rozeland beginnen te schitteren, zal iedereen vergeten waarom ze vechten.  Er zal geen kleurenstrijd meer zijn. Er zal terug liefde en respect voor elkaar zijn. Het is de enige manier om oorlog in ons land te voorkomen. 
Maar de tocht naar Het land van de elfen is zeer gevaarlijk. We moeten door een bos waarin donkere schimmen leven. Ze zuigen elk greintje levenslust uit je tot je dood neervalt. Enkel door deze schimmenfluit kan je ze op afstand houden. De felle hoge tonen die uit deze fluit komen, houdt ze op afstand. Als mens kan je deze tonen niet horen, maar ik wel! Daarom kan ik de fluit bespelen en kunnen we veilig door het bos naar Het land van de elfen.”

Nog diezelfde avond vertrokken Jan Zwartwitte en Rozemarijne. Aan de toegangspoort van Rozeland stond er plotsklaps een oud vrouwtje. Ze stopte een bruin leren zakje in Jan Zwartewitte’s handen.
“Neem dit mee en bewaar het goed. Het zal zijn kracht tonen als het nodig is. Voel je het zakje warm worden, open het dan en gooi het voor je op de grond. Je zal zien.”
Zo snel ze was verschenen zo snel was ze verdwenen.
“We rekenen op jullie” fluisterde een zuchtje wind als de poort van Rozeland zich achter hen sloot.

                                                                             ☺

   De volgende dag, als de zon achter de horizon verdween, kwamen ze aan in een oude aftandse herberg waar een gebochelde dwerg met een neus zo rond en rood als een tomaat, al jaren een vast gast was. Hij zat naar gewoonte aan zijn tafeltje van waaruit hij iedereen kon observeren.
Rozemarijne en Jan namen plaats naast het tafeltje van de dwerg en bestelden medaillon van wild zwijn met kampernoelies. De dwerg leunde haast tegen Jan aan en fluisterde geheimzinnig.

“Zeerweledele dame en heer, mag ik een aanbevelingkje doen? Tweehonderdveertien minuten geleden heeft een oud honderdjarig heksenmens een mand met kampernoelies naar de kok gebracht. Ik ben geen topwetenschapper maar zag er wel enkele giftige exemplaren tussen liggen. Laat het smaken met of zonder kampernoelies.” 
De dwerg keek voor zich uit alsof er nooit een gesprek was geweest. Moesten Jan en Rozemarijne dit louche figuur eigenlijk wel geloven? Rozemarijne was voorzichtig en verstopte alle kampernoelies in haar jaszak. Je wist maar nooit.

Nog voor de zon opkwam vertrokken de helden op weg naar het schimmenbos. De dwerg zat nog steeds op zijn vaste plaats. Het leek alsof hij er nooit was weggegaan.
“Goedegoedemorgen zeerweledele jonkvrouw en zeergerespecteerde avonturier. Ik wens jullie een heel behouden reis toe. Onthoud deze uiterst belangrijke dwergenwijsheid : niets is wat het lijkt. Het kan weleens nuttig zijn.”
Hij sprong van zijn stoel, schuifelde naar buiten en verdween al snel in de koude ochtendmist.

                                                                              ☺

   Vandaag was de dag dat ze door het schimmenwoud zouden trekken. Het was mistig en grijs, kraaien krijsten en in de verte klonken de doodsklokken. Rozemarijne liep voorop. Jan was onrustig. Zijn ogen zochten naar schimmen tussen de grijze wolken terwijl hij zijn schimmenfluit in aanslag hield, klaar om bij gevaar onmiddellijk de onhoorbare tonen te spelen. Het bos was nu niet meer zo ver. Rozemarijne taterde voluit over koetjes en kalfjes, Jan hoorde al lang niet meer naar haar verhaal tot ze achter hen een diep gegrom hoorden. Het was een hongerige wolf die best wel een mens of twee kon verorberen. Jan liet de magische fluit vallen, gooide hun hele proviand naar de wolf, greep Rozemarijne bij de hand en vluchtte als een haas kriskras door de struiken het schimmenbos in.
“Stop Jan, Stop! Ik kan niet meer. De wolf is ons niet gevolgd.” Rozemarijne zakte uitgeput op de grond. Tevergeefs zocht ze naar het pad dat ze hadden moeten volgen om door het bos te komen. Het leek erop dat ze verdwaald waren. Jan keek schichtig om zich heen. Het beest durfde waarschijnlijk niet in het schimmenbos. Plots begon hij in al zijn jaszakken te zoeken. Waar was de magische fluit?’ Jan keek panisch in het rond maar nergens zag hij dat wat schimmen verdrijft, liggen. Hopeloos verslagen zakte hij naast Rozemarijne op de grond. Ze konden dit nooit nog overleven. Rozeland was ten dode opgeschreven. Rozemarijne staarde voor zich uit terwijl Jan gelaten op het onvermijdelijke wachtte. In de verte hoorden ze het enge gekrijs van dwalende schimmen op zoek naar slachtoffers.

                                                                           ☺    

   Intussen was de burgeroorlog in Rozeland uitgebroken. Huizen stonden in brand. Er werd op leven en dood gevochten tussen de Prorozen en de Bontgekleurden. Niemand was nog veilig op de straat. 

Simon, een dappere jongen van tien jaar, en zijn trouwe vriend, een scharlaken rode feniks ‘Benu’, hadden het tot nu toe overleefd. Op een nacht toen de oorlog op zijn hevigste woedde, hadden rebellen het huis van Simon in brand gestoken. Nog voor het hele huis instortte, vluchtte Simon op de rug van Benu door zijn slaapkamerraam naar buiten. Helaas hadden zijn ouders het niet overleefd. 
Nu bestond zijn leven enkel nog maar uit overleven. Hij sliep in een verlaten schuur vlakbij de grens naast de toegangspoort. Als hij honger had schuimde hij ’s nachts de verlaten straten af en zocht in achtergelaten huizen naar iets dat nog eetbaar kon zijn.
Benu bleef in de schuur. De rebellen maakten jacht op hem. Een magische vogel die plots kon verdwijnen en verschijnen en die kon vliegen was een machtig wapen in de oorlog. 
Tijdens een rustige nacht had Simon op het plein oog in oog gestaan met een tot de tanden gewapende man. Gelukkig kende deze man zijn ouders en wist hij wie Simon was.
“Maak dat je hier wegkomt jongen. Het is hier te gevaarlijk om nog rond te lopen.”
Terwijl Simon het op een lopen zette, hoorde hij een fluitend geluid dat steeds luider werd. Simon rende zo hard hij kon tot er een oorverdovende knal klonk. Hij smakte op de grond. Versuft stond hij recht en keek achterom. Daar waar hij net had gestaan was er nu een smeulende krater. Er lag slechts nog een voet. Het was alles dat nog restte van de man.

                                                                              ☺

   Als de eerste zonnestralen het schimmenbos verwarmden, ontwaakte Jan Zwartwitte uit een droomloze slaap. Het irriteerde hem dat er iets ruws likte aan zijn wang. Was het een schim die hem had gevonden?
In paniek sprong hij recht en stootte, met overslaande stem, oerkreten uit. Rozemarijne schrok wakker en zag een grote zwarte Deense dog perplex kijken naar Jan die wild om zich heen sloeg. Het beest deinsde achteruit.
“Hola, niet zo hevig. Ik doe je niets hoor. Ik dacht, allee, wat doen die twee nu hier?”
Jan liet van verbazing zijn stok vallen terwijl Rozemarijne naast hem sprakeloos stond te staren.
“Die hond kan praten”, fluisterde Rozemarijne tegen Jan.
“Natuurlijk kan ik praten. Al mijn hele leven lang. Maar zeg eens wat doen jullie hier? Ge weet toch dat er hier schimmen wonen?” De Deense dog zette zich neer en keek nieuwsgierig de twee verbouwereerde mensenkinderen aan.
“Mijnheer de Deense dog, we zijn verdwaald en moeten door dit bos om Het land van de elfen te bereiken.” Rozemarijne vertelde over Rozeland en over de intrede van nieuwe kleuren en over de rebellen. Over de dreigende oorlog. Over de koning die hen had opgedragen om een regenboog met toverstof te gaan halen. Over de schimmenfluit die ze kwijt waren en waarom ze gevlucht waren in het schimmenbos.
De Deense dog bleef stil zitten en zuchtte diep. “Amai nog niet, wat is me dat allemaal? Tja en geen schimmenfluit meer? Dat is niet zo best. Als ik schimmen zie dan begin ik heel hard te huilen, zoals wolven. Nog nooit heeft er een schim mij aangevallen. Misschien moet je dat eens proberen?”
Jan deed een poging om als een wolf te huilen. De Deense dog gierde het uit. “ Dat is precies een loeiende koe.” Rozemarijne keek beteuterd. “Wij mensen kunnen helemaal niet huilen als wolven.”
“Allee, ik zal mijn goed hart dan nog maar eens tonen.” Zuchtte de imposante hond. “Ik zal jullie door het bos loodsen tot aan de grens van Het land van de elfen”.
De Deense dog stak zijn poot uit. “Volg me maar het is die richting uit.”

                                                                           ☺

   Simon zat in zijn schuurtje verstijfd van angst. Hij had de aanslag op het nippertje overleefd. Zijn beste vriend, Benu de feniks, vlijde zich tegen hem terwijl hij zachtjes met zijn snavel het hoofd van Simon porde. De jongen streelde zijn trouwe vriend teder.
“Benu, we moeten hier weg. We moeten Jan en Rozemarijne gaan helpen.”
Hij kreeg een brok in zijn keel. Tranen liepen over zijn wangen terwijl zijn kleine lijfje schokte. “Jij bent het enige dat ik nog heb.”
Benu koerde zachtjes terwijl hij zijn enorme vleugels over de kleine gebroken jongen openvouwde. Uitgeput viel Simon in slaap, beschut in de warmte van Benu’s veilige vleugels.

Het was al diep in de nacht wanneer Simon wakker werd. Benu was steeds naast hem blijven zitten. De jongen aaide dankbaar zijn trouwe feniks.
“Jij bent mijn beste vriend en ik zal altijd voor je zorgen tot ik doodga.” Opeens strekte Benu zich, stak zijn snavel strak naar boven en stootte een heel schriel gekrijs uit. Simon wist wat dit betekende. Hij kon nog net de fenikstranen, die bekend staan om hun helende kracht, opvangen. Zorgvuldig sloot hij het flesje en verborg het veilig onder zijn kleren.
“Kom Benu, we gaan op zoek naar Jan en Rozemarijne.” Simon klom op zijn rug en samen vlogen ze de zonsopgang tegemoet op zoek naar de twee helden.

                                                                              ☺                                                                                   

   De zwarte Deense Dog had Jan en Rozemarijne veilig tot aan de grens van het bos gebracht. Tot driemaal toe had hij moeten huilen om de schimmen te verjagen.
“Voila zie, mijn taak zit erop, ik ga nu terug naar ’t vrouwke want die zal mij al wel missen. Doe dat goed daar in Het land van de elfen en heel veel geluk met de redding van Rozeland.”
Hij gaf de helden een poot en maakte aanstalten om terug te verdwijnen in het schimmenbos. Rozemarijne kon het echter niet laten om de Deense dog nog een flinke knuffel te geven.
“Euhh merci, merci Rozemarijne, ik weet niet goed wat zeggen, maar nog eens merci.”
Onbehouwen gaf de hond een stevige lik op haar wang.

Nu was het niet ver meer en na een half uurtje stappen zagen ze in de verte de grens van Het land van de elfen. Plots hoorden ze een enorm gekrijs en zagen ze een hele grote vogel met daarop een jongen op hen af komen. De helden zetten het zo hard op een lopen dat Jan over een steen struikelde en net niet in het beekje naast het grasveld belandde.
“We komen je helpen!” hoorden ze terwijl de enorme vogel zich naast hen neervlijde.
 

“Oorlog. Dat klinkt verschrikkelijk”, antwoordde Rozemarijne verslagen op Simons verhaal, hoe huizen in brand werden gestoken en bommen veel mensen hadden gedood, dat er hongersnood was en veel kinderen geen ouders meer hadden.
Er was geen tijd meer te verliezen. De regenboog met happyglitter moest dringend naar Rozeland.
Benu vloog in volle vaart het drietal tot aan de grens van Het land van de elfen.

“Gegroet lieve, lieve mensen. Wat brengt u tot hier, als ik mag vragen?” Een magisch-mooi elfje zweefde hen tegemoet. Haar gewaad was diepblauw versierd met goudgele bloemen. Fijne glitters schitterden subtiel in haar mooie lokken. Ze glimlachte zo onbevangen dat heel even alle zorgen van het drietal in het niets oplosten.
“Er is een burgeroorlog in ons land en we zijn op zoek naar een regenboog met happyglitter die enkel hier in jullie land verkrijgbaar is. Het zal terug vrede brengen. Burgers die onder de regenboog wonen zijn onvoorwaardelijk gelukkig, is ons verteld.”

Het elfje dacht diep na. Ze glimlachte geheimzinnig “Een regenboog met happyglitter die magische krachten heeft? Ja, onze elfen kunnen zoiets maken. We willen er echter iets voor in ruil. Iets speciaals, iets dat uit je hart komt en heel waardevol voor je is.”
“Dat gaat moeilijk zijn, denk ik” zuchtte Jan. We zijn al onze waardevolle spullen kwijtgeraakt in het schimmenbos toen een boze wolf ons wou aanvallen.” Rozemarijne zocht koortsachtig in haar rugzak naar iets wat voor haar van betekenis kon zijn. Alles dat waardevol was lag thuis. ‘Als haar huis nog bestond’ ging er angstig door haar hoofd terwijl een traan over haar wang rolde. 

Benu duwde zijn kop tegen de hand van Simon in de richting van Rozemarijne.
“Wat bedoel je Benu? Moet ik haar tranen afvegen?” Benu schudde meewarig neen. Hij porde herhaaldelijk de hand van Simon, krijste, pikte met zijn snavel het verstopte flesje met fenikstranen uit Simons vest en dropte het voor de voeten van de  jongen.
“Neen, Benu, dit kunnen we toch niet ruilen. Het is jouw geschenk en je weet hoeveel dit voor me waard is.” Haast smekend keek Simon zijn trouwe vriend aan. Benu koerde nu stilletjes terwijl hij tedere kopjes gaf.
‘Waardevolle dingen houd je niet alleen voor jezelf’.
Het was net of hij de stem van Benu in zijn hoofd hoorde spreken. Aarzelend raapte de moedige jongen het flesje van de grond en gaf het aan het elfje. “Is dit iets wat je kan gebruiken? Het zijn fenikstranen die ik van Benu, mijn beste vriend heb gekregen.”
Simon keerde zich om en volgde gelaten zijn Feniks in Het land van de elfen.

                                                                              ☺

Alle burgers van Het land van de elfen werden gewekt door het lied dat de jongen zong, zo luid en helder, en zo oprecht.

“Soms zijn er van die dagen,
Waarop het licht opeens verdwijnt.
Maar ik heb een vriend Benu
die er altijd voor me zal zijn.
Hij wijst me altijd waar de weg is.
Jij bent mijn beste vriend
en dit is wat je weten moet,
Ik ben bij jou en jij bent nooit alleen,
nooit alleen.
Als ik er ooit niet meer zal zijn en voor mij het doek valt,
Dan zal ik kijken door jouw ogen en ik zal wonen in je stem.
Want jij bent mijn beste vriend en dit is wat je weten moet.
We gaan voor de schoonheid en voor dat wat blijft.
En als je niet weet waarheen, ik ben bij jou en jij bent nooit alleen
Ik ben bij jou, en jij bent nooit alleen!
En ook al weet jij soms niet meer waarheen…
Ik ben bij jou, je bent nooit nooit nooit alleen,
Nooit alleen.”

                                                                                ☺

   De volgende dag vloog het drietal op Benu’s rug naar de aftandse herberg waar Jan en Rozemarijne reeds hadden overnacht. Aan de snavel van de Feniks hing een houten kist waarin de regenboog en een zak met happyglitter zat.
Het drietal nam terug plaats aan de tafel naast de gebochelde dwerg. Het was nog steeds alsof hij nooit was weggegaan.
“Wat ziet mijn uiterstgeoefend oog? De weledele dame met de zeergerespecteerde avonturier zijn veilig teruggekeerd. En wie mag die moedige jongeheer dan wel zijn?”
“Dit is Simon. Dankzij hem zal er vrede komen in Rozeland.” Zei Jan heel kort. Hij vertrouwde de vreemde gast voor geen meter.
“Achzo! De jongen met de regenboog en happyglitter.” Snoof de dwerg. “Is het doormijgeschonken zakje al warm geworden? Neen? Het zal niet lang meer duren. Onthoud zeergerespecteerde avonturier, gooi het op de grond als het warm wordt. Pas dan kan er vrede komen in Rozeland.”

Nu nam hij een bloempje uit het vaasje dat op de tafel stond, rook eraan en schonk het aan Rozemarijne. “Weet je nog? De giftige paddenstoelen? Gebruik ze nog voor je Rozeland betreedt!”
De dwerg sprong van zijn stoel en verdween zonder ook nog maar iets te zeggen.
Jan was helemaal vergeten dat hij nog steeds het zakje van de dwerg bij zich had. Rozemarijne zocht in haar rugzak en vond inderdaad de giftige paddenstoelen.

“Misschien moeten we een plan van actie maken?” opperde Simon terwijl hij gulzig van zijn soep slurpte.
“Aan de ingangspoort staan twee rebellen en die laten niemand binnen. Het plein voor het roze luchtkasteel wordt bewaakt door een allegaartje van criminelen die burgers beroven en zelfs vermoorden. Omdat dit het meest centrale punt is kan zich alleen daar de regenboog ontplooien.
Hoe gaan we die kist met de regenboog ongemerkt tot daar krijgen?”
Rozemarijne nam pen en papier. Ze tekende een plattegrond van Rozeland.
“Als we de rebellen hier aan de poort giftige paddenstoelensoep serveren, zijn we al snel binnen. Simon en Benu leiden de rebellen naar de verste uithoek van Rozeland. Jan draagt de kist met de regenboog tot in het midden van het plein, hier aan dit rode kruisje. Maar hoe strooien we de happyglitters over de regenboog?” Rozemarijne roerde door haar soep terwijl ze nadacht over het laatste op te lossen probleem.
“Laat dat maar aan Benu over”, lachte Simon vrolijk.

                                                                              ☺

 

   De giftige paddenstoelensoep viel in de smaak bij de hongerige poortwachters. Ze hadden in dagen zoiets lekkers niet meer gegeten. Simon wachtte gespannen op de rug van Benu. Jan staarde onrustig naar de roze kasteelklok. Minuten leken wel uren terwijl ze wachtten op het sein van Rozemarijne. De hoogste tijd om Rozeland te bevrijden.

Het begon met zieke poortwachters die haastig spurtten naar de toiletten aan de overkant van het plein. Als een haan kraaide Rozemarijne zo hard ze kon. De aanval kon starten. Simon klom op de rug van Benu en samen scheerden ze rakelings over de hoofden van de rebellen die in paniek op de grond doken. De moedige jongen voelde zich net een commandant op zijn vliegend paard.
“Ten aanval!” brulde hij terwijl hij zijn ingebeeld zwaard naar voor richtte . Er brak chaos uit.
“Schiet die vogel neer! Of neen! Een feniks is te waardevol! Gooi er een net over!”
De rebellen liepen alle kanten uit, zochten naar hun wapens, botsten dan tegen elkaar of vielen over de brokstukken op het plein. Benu draaide en vloog dan hoog, dan laag. Hij ontweek pijlen en lokte de rebellen steeds verder weg van het plein.
“Pas op Benu, aan je linkerzijde een pijl. Kijk uit links, een vangnet!” Simon had duizend ogen nodig om alle gevaar af te wenden.
De rebellen waren zo druk bezig om Benu te vangen dat ze ongemerkt steeds verder en verder naar de uiterste uithoek van Rozeland werden geleid.
 

Als de laatste rebel van het plein was verdwenen, holde Jan met de kist naar het plein. Hij slalomde tussen de brokken van verwoeste huizen, ontweek de kraters van gevallen bommen tot hij het middelpunt bereikte.
Nu was het tijd om de kist te openen. Maar, hoe hard hij aan het deksel trok, de kist bleef dicht. Jan trok en trok uit alle macht, keek panisch om zich heen tot er plots iets loeiwarm werd in zijn jaszak. Hij greep het buideltje van de dwerg en gooide het op de grond. Het zakje plofte open. Een ontsnapte grijze wolk werd helemaal in de kist gezogen. Plotseling begon de houten box te trillen en te rommelen tot het deksel met een ruk openklapte.

                                                                           ☺

   Benu en Simon waren eindelijk aan de rand van Rozeland en vlogen net hoog genoeg om uit de klauwen van de rebellen te blijven. De moedige jongen voelde zich onoverwinnelijk. Met zijn hand in de lucht begon hij uit volle borst zijn lied te zingen. Het lied dat het symbool was geworden van hun eeuwige, onvoorwaardelijke vriendschap.

“We gaan voor de schoonheid en voor dat wat blijft.
En als je niet weet waarheen, ik ben bij jou en jij bent nooit alleen
Ik ben bij jou, en jij bent nooit alleen!
En ook al weet jij soms niet meer waarheen…
Ik ben bij jou, je bent nooit nooit nooit alleen,
Nooit alleen.”
Tot er vanuit het niets, een pijl recht door het hart van Simon zoefde.

Het werd stil.

Door heel Rozeland was het diepdroeve gekrijs van Benu te horen, net op het moment dat de regenboog zich ontvouwde en stralend aan de hemel verscheen.
De vogel landde zachtjes op het plein. Jan en Rozemarijne snelden naar de feniks toe en haalden het levenloze lichaampje van Benu’s rug.
De feniks nam haastig de zak met happyglitters uit de kist. Vloog zo hoog hij kon en strooide het helemaal van het begin tot aan het einde over de regenboog. De glitters begonnen zo hard te schitteren dat haast bijna alle roze verdween. Het gras werd groen, de lucht blauw, de huizen wit en het plein goudgeel. De roze bellenplanten en roze rozen bleven hun kleur houden omdat ze gewoon zo altijd al waren geweest. Prorozen en Bontgekleurden vergaten waarom ze vochten, gooiden hun wapens weg en vlogen elkaar om de hals. Vanaf nu waren er geen pro’s en contra’s meer. Vanaf nu kon iedereen gewoon zichzelf zijn.
De koning en de koningin kwamen uit hun roze luchtkasteel en droegen kleren in hun lievelingskleuren. Ze groetten het volk, aten en dansten met ze samen. Iedereen was vanaf nu gelijk.

                                                                          ☺

   Benu koerde triest en bleef halsstarrig naast het levenloze lichaam van zijn beste vriendje zitten. Teder legde Jan de kleine held op een bedje van pioenrozen. Terwijl Rozemarijne een kroon van vergeet-mij-nietjes op het hoofd van Simon zette, rolden onophoudelijk tranen over haar wang. Benu boog zich over Simon. Hij spreidde zijn vleugels over het kleine lijfje. Dan stak hij zijn snavel hoog in de lucht, krijste kort en boog zijn ogen tot net boven het gelaat van Simon. Fenikstranen vielen op zijn voorhoofd, op zijn neus, op zijn mond.
Benu was klaar. Hij had afscheid genomen van zijn maatje, zo dachten Jan en Rozemarijne.
Opeens ademde Simon heel diep in. Zijn wond genas miraculeus. Hij opende zijn ogen en begon heel zachtjes te zingen.

“Ik ben bij jou, je bent nooit alleen,
Nooit alleen.”

                                                                           ☺

  Rozeland was geen Rozeland meer. De koning en de ministers beslisten dat het land voortaan ‘Het land onder de regenboog’ heette. Er kwam een nieuwe wet. Iedereen mocht zijn eigen kleur kiezen. Iedereen mocht zijn zoals hij is.
Op het plein werd gedanst en gefeest. Alle kleuren waren aanwezig en iedereen was gelukkig.

De gebolchelde dwerg verscheen plotsklaps naast Jan en Rozemarijne.
“Dankjewel voor het zakje dat je met hebt gegeven.” Jan schudde hem dankbaar de hand. “Maar de spreuk ‘niets is wat het lijkt’ heb ik nog altijd niet begrepen”.
“ Wel zeergerespecteerde avonturier, de onbegrepen spreuk zegt toch alles. Niets is wat het lijkt.”
Jan dacht diep na maar begreep er nog altijd niets van.
“Denk je dat een regenboog de kracht heeft om mensen te veranderen?” Er verscheen een zelfvoldane brede grijns op het gezicht van de dwerg. “Neen mijn welgerespecteerde avonturier, dat doen zij zelf. Ze moeten er alleen maar in geloven.” De aardman knipoogde, draaide zich om en verdween al schaterlachend in de menigte.

 

En iedereen in ‘Het land van de regenboog’ leefde nog, en leeft nog steeds, lang en gelukkig. En toen kwam er een varkentje met een lange snuit en het verhaaltje is uit.

 

 

 


Reacties

Populaire posts